De tempelreiniging: een opvallend optreden van Jezus
“Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn…”
“Ze kwamen in Jeruzalem. Hij (Jezus) ging de tempel binnen en begon iedereen die daar iets kocht of verkocht weg te jagen; hij gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver, en hij liet niet toe dat iemand voorwerpen over het tempelplein droeg. Hij hield de omstanders voor: ‘Staat er niet geschreven: “Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn”? Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ De hogepriesters en de schriftgeleerden hoorden wat er gebeurd was en zochten naar een mogelijkheid om hem uit de weg te ruimen; ze waren bang voor hem, omdat het hele volk in de ban was van zijn onderricht. Nadat de avond gevallen was, gingen Jezus en zijn leerlingen weg uit de stad.
(Marcus 11, 15-19)
Inleiding
In alle vier de evangeliën vinden we het verhaal over de uitdrijving van de handelaren uit de tempel. De synoptici plaatsen deze passage na de intocht in Jeruzalem (zie Matteüs 21,12-17, Lucas 19, 45-47), alleen Johannes plaatst haar aan het begin van Jezus’openbare optreden. Voor de synoptici is de tempelreiniging een van de aanleidingen voor Jezus’ arrestatie en executie. Want het was een provocerende profetische daad met politieke consequenties.
In de eerste eeuw van onze jaartelling was de tempel in Jeruzalem, van oudsher het religieuze centrum van de Joodse wereld, tevens geworden tot het politieke, economische en financiële centrum ervan politiek, wetgeving en belastingen (zie ACHTERGRONDINFORMATIE). Uit de geschriften van de Joodse auteur Flavius Josephus (37- rond 100 na Chr.) en andere geschriften (Qumran en rabbijnse bronnen) weten we dat er veel kritiek was op wat op deze gang van zaken rond de tempel. De kritiek gold ook de priesterlijke elite in Jeruzalem, die hiervoor verantwoordelijk werd gehouden. Bijkomend punt van kritiek was dat deze elite samenwerkte met de Romeinse bezetters.
Een van de rabbijnse bronnen waaruit we kunnen opmaken dat er onder de Farizeeën en in brede lagen van de joodse bevolking weerzin bestond tegen het tempelbedrijf is de Talmoed. Hierin vinden we het volgende verhaal, dat niet lang na de verwoesting van de tempel door de Romeinen (70 na Chr.) speelt:
“Een voorval met onze meester Jochanan ben Zakkai. Hij was onderweg toen rabbi Josjoea achter hem aanliep en zei: Wee ons, want het Huis (de Tempel) is verloren gegaan, en daarmee de plaats die onze zonden verzoende! Hij antwoordde: Vrees niet, we hebben er een andere verzoening voor in de plaats. Hij vroeg: wat dan? Hij zei tot hem: ‘Barmhartigheid wil Ik, geen offers’(Hos. 6:6)’.” (Avot de-Rabbi Natan, B8)
Jezus’ daad moet gezien worden binnen een brede stroom van ongenoegen, als niet te miskennen protest tegen het misbruik van de tempel–‘huis van gebed’—om economische, financiële en politieke redenen.
Volgens het Marcusevangelie gaat Jezus opvallend fel tekeer. De scène speelt zich af op het tempelplein, het zogenaamde voorhof van de heidenen, niet in de tempel zelf (zie ACHTERGRONDINFORMATIE). Jezus’ optreden is een kritiek op de corrupte tempelpraktijk, niet op de eredienst in de tempel zelf. Het gaat er hem juist om dat de heiligheid van de tempel en daarmee de heiligheid van de cultus aangetast wordt door praktijken eromheen. Er hing geen ‘geur van heiligheid’ op het tempelplein.
In Marcus zien we een woedende Jezus. Hij maakt een zweep van touwen en ranselt iedereen van het tempelplein weg. Ook runderen en schapen. De tafels van de geldwisselaars schopt hij met geld en al omver. De woorden die hij tijdens zijn actie uitschreeuwt:‘Staat er niet geschreven: “Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn?” refereren aan de woorden van de profeten Jesaja en Jeremia.
Jezus verdedigt zijn daden door te wijzen op het feit dat de tempel bedoeld is als gebedshuis voor alle volken. De profeet Jesaja had aangekondigd, dat in het komende Messiaanse vrederijk de tempel er niet alleen zal zijn voor het volk Israël, maar voor alle volken (Jes. 56,6-7):
“En de vreemdeling die zich met de HEER heeft verbonden
om hem te dienen en zijn naam lief te hebben,
om dienaar van de HEER te zijn
– ieder die de sabbat in acht neemt en niet ontwijdt,
ieder die vasthoudt aan mijn verbond –,
hem breng ik naar mijn heilige berg,
hem schenk ik vreugde in mijn huis van gebed;
zijn offers zijn welkom op mijn altaar.
Mijn tempel zal heten ‘Huis van gebed voor alle volken.”
De profeet Jeremia protesteert tegen het onrecht in het land (Jer. 7,4-11):
“Vertrouw niet op die bedrieglijke leus: ‘Dit is de tempel van de HEER! De tempel van de HEER! De tempel van de HEER!’ Als jullie je leven werkelijk beteren, als jullie elkaar rechtvaardig behandelen, vreemdelingen, wezen en weduwen niet onderdrukken, in dit land geen onschuldig bloed vergieten en niet achter andere goden aanlopen, jullie onheil tegemoet, dan mogen jullie hier blijven wonen, in dit land dat ik jullie voorouders gegeven heb. Zo is het altijd geweest, zo zal het dan altijd zijn. Maar jullie vertrouwen op die bedrieglijke leus, en dat zal je niet baten. Jullie stelen, moorden, plegen overspel en meineed, branden wierook voor Baäl en lopen achter andere goden aan, die jullie eerst niet kenden. En toch durven jullie, terwijl jullie al die gruweldaden plegen, voor mij te verschijnen in deze tempel, het huis waaraan mijn naam verbonden is, met de gedachte: Ons kan niets gebeuren! Denken jullie soms dat het huis dat mijn naam draagt een rovershol is? Ik zie wel degelijk wat jullie doen – spreekt de HEER.”
Een derde tekst die meespeelt is uit het boek Zacharia. In Zacharia 14 schetst de profeet het aanbreken van het koninkrijk van God. De volken die Jeruzalem belagen zullen voortaan naar Jeruzalem komen om de Heer van de hemelse machten als koning te vereren en het Loofhuttenfeest te vieren (Zach. 14,16).
“Alle kookpotten in Jeruzalem en Juda zullen aan de HEER van de hemelse machten gewijd zijn; ieder die wil offeren, kan ze gebruiken om er zijn offer in te bereiden. Als die tijd aanbreekt, zullen er nooit meer handelaars zitten in de tempel van de HEER van de hemelse machten.” (Zach. 14,20-21)
Met zijn optreden in de tempel plaatst Jezus zich in de profetische traditie waarin zorg om de heiligheid van de eredienst, gerechtigheid, trouw aan de geboden en het uitzien naar Gods koninkrijk over heel de aarde samengaan.
Materiaal
Voor ieder het blad met teksten; papier en pennen; flap-over of whiteboard en stiften; bijbels.
Werkwijze
Deel aan de aanwezigen het blad met teksten uit.
Lees samen TEKST 1.
Loop met de aanwezigen het verhaal door. Vertel kort over de gang van zaken rond de tempel (zie ACHTERGRONDINFORMATIE).
Op het tekstblad staat een aantal stellingen over Jezus (tekst 2). Laat de aanwezigen voor zichzelf de stelling kiezen die volgens hen het beste past bij de Marcustekst of die henzelf het meest aanspreekt. Verdeel vervolgens de groep in subgroepjes, volgens de lijnen van de gekozen stelling of anderszins (twee- of viertallen; hangt af van het aantal deelnemers).
Iedere groep zoekt argumenten voor zijn stelling. Daarvoor kan o.a. gebruik gemaakt worden van de teksten die Marcus citeert (tekst 3-4) of zijn verhaal op een andere manier illustreren of ondersteunen (tekst 5-7). Iedere groep kiest een woordvoerder en schrijft zijn stelling plus argument (‘Jezus was…, omdat…’) op de flap-over of whiteboard. De woordvoerder van groep 1 krijgt kort (!) gelegenheid zijn stelling te verduidelijken. Hierna mogen hem twee (niet meer!) tegenargumenten of kritische vragen voorgelegd worden. De woordvoerder beantwoordt deze; ruggespraak met andere groepsleden is toegestaan. Hierna is groep 2 aan de beurt, enzovoort.
Aan het eind vat de gespreksleider de discussie kort samen. Zijn er deelnemers van mening veranderd? Heeft de discussie hun beeld van Jezus veranderd?
Varianten:
Werk met een hoofdvraag: wat vindt u van Jezus’ optreden zoals Marcus dat beschrijft? Valt het volgens u onder de noemer ‘gewelddadige actie’? Waarom wel of niet? Vindt u een actie als deze gerechtvaardigd (Inhoudelijk? Wat methode betreft?) Zijn er parallellen te trekken met andere acties in de geschiedenis of acties in onze tijd? Hoe beïnvloedt dit verhaal uw beeld van Jezus?
Extra’s
Werken met beeldmateriaal. Op internet zijn afbeeldingen te vinden op de website De Bijbel in de Nederlandse cultuur (WWW.BIJBELENCULTUUR.NL).
Een bruikbaar boek is L. Goosen: Van Andreas tot Zacheüs; thema’s uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten (Amsterdam: Boom, 1999)
ISBN 9061685796/ 9789061685791
Werken met film. In een aantal films is de tempelreiniging verbeeld (b.v. Jésus de Montreal, Vangelo secondo Matteo). Voor recensies en boekjes over films plus filmkijken zie de site van de KFA filmbeschouwing: WWW.KFA-FILMBESCHOUWING.NL/
Achtergrondinformatie
De tempel: het centrum van het jodendom
De tempel was voor de joden, dus ook voor Jezus, het hart van Jeruzalem en de heiligste plaats van hun leven. Maar die ‘heiligheid’ werd besmeurd en verontreinigd door allerlei misbruiken, gesjacher en politiek gekonkel. Flavius Josephus, een Joodse geschiedschrijver uit de eerste eeuw van onze jaartelling, documenteerde de val van Jeruzalem en de ondergang van de Tempel. In zijn opinie zijn radicale politiek-religieuze groepen als de Zeloten verantwoordelijk voor de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen in het jaar 70. Zo vertelt hij over de moord op de hogepriester Jonathan en andere begane moorden door deze radicalen. In De Joodse Oorlog stelt hij zelfs dat het joodse volk het best af is wanneer het zich eensgezind schikt onder de Romeinse overheersing. Wat we echter moeten bedenken is dat Josephus bepaald geen onafhankelijk verslaggever is. Afkomstig uit priesterkringen, leidde hij in het begin van de Joodse opstand (66-70) de Joodse troepen in Galilea tegen de Romeinen. Nadat hij krijgsgevangen gemaakt was koos hij de zijde van de Romeinen en verkeerde in kringen rond de keizer. In het jodendom is hij daarom op de eerste plaats als verrader gezien. Zijn boeken geven echter wel het meest gedetailleerde verslag van de geschiedenis van de Joden in de tijd van Jezus dat we hebben.
Uit Josephus’ boek De Joodse Oorlog (5:184-247)en de Misjna (traktaat Middot) weten we het een en ander over de tempel. Koning Herodes de Grote had in 18 of 19 v.Chr. de tempel laten uitbreiden en verfraaien. De Klaagmuur of Westmuur is het enige deel dat nog van dat tempelcomplex over is.
Wanneer men in Jezus’ tijd de trappen van het tempelplein opliep kwam men eerst op een groot plein, waar iedereen mocht komen. Dit plein heette het ‘voorhof van de heidenen’. Het was alleen joden toegestaan om de eigenlijke tempel te betreden. Niet-joden riskeerden bij overtreding de doodstraf.
Het eerste voorhof van de eigenlijke tempel werd het ‘voorhof van de vrouwen’ genoemd, omdat ook joodse vrouwen dit mochten betreden. Als men verder doorliep ging men door de Nicanorpoort naar het ‘voorhof van de priesters’, waartoe alleen mannen toegang hadden. Daar stond het brandofferaltaar en het koperen wasvat. Als men de trappen naar de tempel zelf opliep kwam men eerst in een voorhal. In dit ‘Heilige’ mochten alleen de priesters komen. Een voorhangsel bood toegang tot het ‘Heilige der heiligen’, de achterste ruimte, die leeg was omdat de Ark van het verbond al in de tijd van de verwoesting van de eerste tempel door de Babyloniërs (587 voor Chr.) was verdwenen.
In Jezus’ tijd was de tempel het hart van het jodendom, ook voor joden die ver van Judea woonden. Voor al deze mensen moet het een bijzondere ervaring geweest zijn, op het tempelterrein zo dicht bij God aanwezig te zijn. Het hele tempelterrein was heilige grond, gewijd aan de aanwezigheid van God en aan de dienst van God. Daarom moest dit ook op een bijzondere wijze gestalte gegeven worden, door te bidden of te offeren.
De tempel als economisch centrum
Alle Joden betaalden tempelbelasting. Zoals wij in Zwitserland of Amerika niet met euro ‘s kunnen betalen, zo konden Joden uit Rome (of andere landen) hun bijdrage aan de tempel niet met de Griekse of Romeinse munten (met het beeld van de keizer er op!) betalen. Deze moesten gewisseld worden voor sjekels, de lokale munt. Op het terrein van het tempelcomplex in Jeruzalem waren daarom geldwisselaars actief. Die wogen de verschillende vreemde munten na deze eerst te hebben gewogen probeerden er zelf ook beter van te worden.
De bezoekers van de tempel die een offer kwamen brengen, konden moeilijk hun offerdieren en andere offerwaar van huis meenemen. Op het tempelcomplex waren handelaren die deze verkochten. Van hen kocht je het dier dat je wilde offeren en dit bracht je naar de tempel. De armen die geen geld bezaten om een groter dier voor hun offer te kopen, mochten een duif offeren, daarom werden die hier ook verkocht. Ook bij deze handel gold de wet van vraag en aanbod: liep de vraag naar een bepaald product op, dan steeg de prijs. De handel bij de tempel leverde vaak flinke winst op.
Dat in de buurt van de tempel handel gedreven werd om het bezoekers mogelijk te maken een offer te brengen is op zich te begrijpen. Waar critici zich kwaad over maakten waren de vaak oneerlijke handel en het feit dat de handel zich niet afspeelde bij de tempel, maar op het tempelterrein zelf, in de voorhof van de heidenen. De handelaren leken zichzelf te beschouwen als ook in de heilige dienst te staan en daarom ook hun werk te mogen verrichten binnen de muren van de voorhof. Alle activiteiten in de voorhof werden georganiseerd door de priesterklasse, in het bijzonder door de hogepriesterlijke familie. Zo waren de kramen en het verdere meubilair het eigendom van de zonen van de hogepriester Annas. Dit deed het gezag van de hogepriesterlijke familie geen goed.
Verder lezen
K. Armstrong, Jeruzalem (Amsterdam: De Bezige Bij, 2006), ISBN: 9789023422655
P.J. Tomson, ‘Als dit uit de Hemel is…’; Jezus en de schrijvers van het Nieuwe Testament in hun verhouding tot het Jodendom ( Hilversum / Zoetermeer, Folkertsma Stichting / Boekencentrum, 42001) ISBN: 9023906217
L. Goosen, Van Andreas tot Zacheüs: thema’s uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten (Amsterdam: Boom, 1999) ISBN: 9061685796 of 9789061685791
Teksten
Tekst 1
Ze kwamen in Jeruzalem. Hij (Jezus) ging de tempel binnen en begon iedereen die daar iets kocht of verkocht weg te jagen; hij gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver, en hij liet niet toe dat iemand voorwerpen over het tempelplein droeg. Hij hield de omstanders voor: ‘Staat er niet geschreven: “Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn”? Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ De hogepriesters en de schriftgeleerden hoorden wat er gebeurd was en zochten naar een mogelijkheid om hem uit de weg te ruimen; ze waren bang voor hem, omdat het hele volk in de ban was van zijn onderricht. Nadat de avond gevallen was, gingen Jezus en zijn leerlingen weg uit de stad.
Marcus 11,15-19
Tekst 2
Stelling 1: Jezus was een sociaal bewogen man die opkwam voor de armen en zich afzette tegen de aristocratie. Het ging hem vooral om de sociale ongelijkheid en uitbuiting.
Stelling 2: Jezus was een revolutionair, die net als de Hasmoneeën de tempel wilde heroveren door een opstand te ontketenen. De tempel moet gereinigd worden!
Stelling 3: Jezus was een zeer religieuze jood. Het ging hem voornamelijk om de heiligheid van de tempel die werd geschonden. Zaken als reinheid en onreinheid zijn zeer belangrijk voor hem.
Stelling 4: Jezus verkondigde het Rijk Gods. Hij gelooft dat het Koninkrijk van God nabij is. De tempel moet voor deze eindtijd gereed gemaakt worden, wanneer de rechtvaardigen uit alle volkeren naar Jeruzalem zullen trekken, om daar de God van Israël te loven.
Tekst 3
“En de vreemdeling die zich met de HEER heeft verbonden
om hem te dienen en zijn naam lief te hebben,
om dienaar van de HEER te zijn
– ieder die de sabbat in acht neemt en niet ontwijdt,
ieder die vasthoudt aan mijn verbond –,
hem breng ik naar mijn heilige berg,
hem schenk ik vreugde in mijn huis van gebed;
zijn offers zijn welkom op mijn altaar.
Mijn tempel zal heten ‘Huis van gebed voor alle volken.”
Jesaja 56,6-7
Tekst 4
“Vertrouw niet op die bedrieglijke leus: ‘Dit is de tempel van de HEER! De tempel van de HEER! De tempel van de HEER!’ Als jullie je leven werkelijk beteren, als jullie elkaar rechtvaardig behandelen, vreemdelingen, wezen en weduwen niet onderdrukken, in dit land geen onschuldig bloed vergieten en niet achter andere goden aanlopen, jullie onheil tegemoet, dan mogen jullie hier blijven wonen, in dit land dat ik jullie voorouders gegeven heb. Zo is het altijd geweest, zo zal het dan altijd zijn. Maar jullie vertrouwen op die bedrieglijke leus, en dat zal je niet baten. Jullie stelen, moorden, plegen overspel en meineed, branden wierook voor Baäl en lopen achter andere goden aan, die jullie eerst niet kenden. En toch durven jullie, terwijl jullie al die gruweldaden plegen, voor mij te verschijnen in deze tempel, het huis waaraan mijn naam verbonden is, met de gedachte: Ons kan niets gebeuren! Denken jullie soms dat het huis dat mijn naam draagt een rovershol is? Ik zie wel degelijk wat jullie doen – spreekt de HEER.”
Jeremia 7,4-11
Tekst 5
“Alle kookpotten in Jeruzalem en Juda zullen aan de HEER van de hemelse machten gewijd zijn; ieder die wil offeren, kan ze gebruiken om er zijn offer in te bereiden. Als die tijd aanbreekt, zullen er nooit meer handelaars zitten in de tempel van de HEER van de hemelse machten.”
Zacharia 14,20-21
Tekst 6
“Een voorval met onze meester Jochanan ben Zakkai: Hij was onderweg toen Rabbi Josjoea achter hem aanliep en zei: Wee ons, want het Huis (de Tempel) is verloren gegaan, en daarmee de plaats die onze zonden verzoende! Hij antwoordde: Vrees niet, we hebben er een andere verzoening voor in de plaats. Hij vroeg: wat dan? Hij zei tot hem: ‘Barmhartigheid wil Ik, geen offers’(Hos. 6:6)’.”
(Avot de-Rabbi Natan, B8)
Tekst 7
Judas en zijn broers zeiden: ‘Onze vijanden zijn verslagen. Laten we het heiligdom reinigen en het opnieuw inwijden.’
De hier beschreven gebeurtenissen spelen zich af na de overwinning van Joodse opstandelingen onder leiding van Judas Maccabeüs op de Griekse heerser Antiochos IV in 164 v. Chr. Antiochos had van de tempel in Jeruzalem een heiligdom van Zeus gemaakt als onderdeel van zijn campagne om zijn gebied te Helleniseren.
Het hele leger verzamelde zich en ging op weg naar de Sion. Daar zagen ze hoe verlaten het heiligdom er bij lag. Het altaar was ontwijd, de poorten waren verbrand en de voorhoven waren met onkruid overwoekerd, als in een bos of in de bergen. De vertrekken van de priesters waren vervallen. Judas en zijn mannen scheurden hun kleren en begonnen luid te jammeren. Ze gooiden stof over hun hoofd en wierpen zich op de grond. Ze bliezen op de trompetten en riepen de hemel aan. Vervolgens wees Judas een groep mannen aan die het garnizoen in de citadel op een afstand moest houden totdat het heiligdom gereinigd was. Hij koos wetsgetrouwe priesters uit van onbesproken gedrag, die het heiligdom reinigden en de stenen die het altaar ontwijd hadden afvoerden naar een onreine plaats. Ze overlegden wat ze met het ontwijde brandofferaltaar moesten doen en besloten – terecht – het neer te halen, zodat het hun niet tot schande zou strekken nu het door vreemde volken verontreinigd was. Ze haalden het altaar dus neer en legden de stenen op een geschikte plaats op de tempelberg tot er een profeet zou komen die wist wat ermee moest gebeuren. Daarna namen ze ongehouwen stenen, zoals de wet voorschrijft, en bouwden een nieuw altaar, precies als het vorige. Ze brachten het heiligdom en de ruimten in de tempel in de oude staat terug en heiligden de voorhoven. Ze maakten nieuw tempelgerei en zetten de lampenstandaard, het reukofferaltaar en de tafel van de toonbroden in de tempel. Ze brandden reukwerk op het altaar en staken de lampen aan, die voortaan weer in de tempel brandden. Ze legden toonbroden op de tafel en hingen de voorhangsels op. Daarmee was het werk dat ze ondernomen hadden voltooid.
1 Maccabeeën 4,36-58
De Bijbelteksten in dit document zijn ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007