2024: Lef / lev
 
Sterke vrouwen en de rabbijnen…

Sterke vrouwen en de rabbijnen…

Door Leo Mock

Iets schrijven over het onderwerp ‘sterke vrouwen’ en het rabbijnse Jodendom, verdient wel enige opmerkingen vooraf. Hoe je een bepaalde eigenschap omschrijft en waardeert verschilt per cultuur en tijdvak. ‘Mondig’ bijvoorbeeld zou vroeger misschien als ongepast brutaal worden omschreven en ‘het initiatief nemen’ als hoogmoedig. Terwijl wat wij als passief zien vroeger geroemd zou worden als bescheiden en nederig.

Een voorbeeld van herwaardering vinden we bij de vroege rabbijnen. Zij herdefiniëren en herinterpreteren bewust bepaalde eigenschappen, tegen de Romeinse cultuur om hen heen in:

“Ben Zoma zei: “Wie is wijs? Hij die van ieder mens leert…  Wie is een held? Hij die zijn neigingen bedwingt….  Wie is rijk? Hij die zich verheugt in/met zijn deel… Wie wordt geëerd? Hij die zijn medemensen eert …” (Misjna Avot 4:1).

Deze uitspraken zijn een ‘Umwertung aller Werte’ in vergelijking met de Romeinse waardering van fysieke en militaire macht, rijkdom, en sociale status, en van wijsheid als louter instrument om materiële doelen mee te bereiken.

Wat is ‘sterk’? 

Dit voorbeeld roept een belangrijke vraag op: kunnen we het begrip ‘sterk’ zoals wij het nu zien in relatie tot vrouwen wel koppelen aan de rabbijnse context van het verleden? En zo ja, hoe dan? Hier speelt bovendien het probleem mee dat het Hebreeuws verschillende woorden kent voor het Nederlandse woord ‘sterk’. In grote lijnen zijn die Hebreeuwse woorden synoniem, maar ze delen niet dezelfde taalvelden. Sommige vind je vooral in verband met strijd, andere zijn meer algemeen. Je kunt dan denken aan ‘chazak’ (sterk, krachtig), ‘gibor’ (heldhaftig, moedig) en ‘chajil’, het woord waarmee de vrouw in Spreuken 31,10 omschreven wordt. Wie Bijbelvertalingen bekijkt ziet hoe divers de vertaling van het woord ‘chajil’ is: nobel, krachtig, capabel, kloek, rijk, strijdbaar…

De ideeën van rabbijnen over vrouwen spelen zich af in een context die door plaats, tijd en omringende culturen beïnvloed is. Ze zijn uiteraard ook beïnvloed door de Tenach zelf, die in verhalende teksten vrouwen laat optreden die in de latere traditie een belangrijke rol gaan spelen. Denk aan de vier aartsmoeders Sara, Rivka, Rachel en Lea, en aan Debora, Channa, Ruth, Judith, Esther. Daarnaast is daar de ideale vrouw, de ‘esjet chajil’, in de lofzang in Spreuken 31,10-31. De vraag of deze lofzang ook of vooral een beeld voor iets anders is (wijsheid, Tora) is daarbij niet direct relevant. Ook een metafoor moet immers voldoende verwijzen naar een (verbeelde) realiteit om überhaupt als metafoor te kunnen fungeren. De Joodse traditie zelf levert het bewijs dat Spreuken 31,10-31 niet alleen als beeld van iets anders gezien wordt, maar wel degelijk een verbinding heeft met de realiteit. Deze tekst uit de Tenach wordt namelijk in veel Joodse tradities gezongen of gezegd op de vrijdagavond, voor de inwijding van de Sjabbat (kiddoesj) met een beker wijn, wanneer het hele gezin mooi gekleed aan tafel zit en straks samen de Sjabbat-maaltijd gaat genieten.

Terug naar het boek Spreuken. Als we naar de ‘esjet chajil’ – de ‘sterke vrouw’ – uit Spreuken 31 kijken, zien we een aantal verschillende kwaliteiten. Allereerst verricht ze met verve de ‘vrouwentaken’ van het bestieren van het huishouden, het voeden van het gezin en het produceren van kleding en andere handelswaar. Daarnaast spreekt de tekst over morele kwaliteiten, zoals ijver, opoffering, liefdadigheid en godsvrees. Opmerkelijk zijn de economische activiteiten die we niet direct zouden verwachten: “Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij een wijngaard” (31,16). Blijkbaar kan de vrouw zelf grond kopen en deze beplanten. Iets dat bij de rabbijnen waarschijnlijk moeilijker ging, omdat de bezittingen van de gehuwde vrouw (ook haar loon) doorgaans aan de man behoorden en zij niet zelfstandig grote aankopen zoals land kon doen.

Ook opmerkelijk zijn de kwaliteiten van wijsheid en ‘Tora van liefde (chèsed)’ die aan haar toegeschreven worden. Doorgaans worden die eerder met mannelijke eigenschappen verbonden (zie Mal. 2,7), waarbij overigens het woord ‘Tora’ in Wijsheidsliteratuur niet per se hetzelfde hoeft te betekenen als in het latere Jodendom. Ook het “Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen” (Spr. 31,15) roept het beeld op van fysieke kracht, een beeld dat doorgaans met mannen wordt geassocieerd. De Septuaginta, de Griekse vertaling uit de derde eeuw voor g.j., vertaalt ‘esjet chajil’ dan ook als ‘gunaika andreian’, dat letterlijk zoiets betekent als: een vrouw met mannelijke deugden. Vandaar vertalingen als ‘sterke’, ‘nobele’, ‘bekwame’ of ‘dappere vrouw’.

De profetische gave van Sara

De rabbijnen breidden in de verhalende Midrasj-traditie de verhalen rond sterke vrouwen in Tenach uit met aanvullende informatie. Een voorbeeld is het verhaal van Sara en de verdrijving van Jisjmaël.

De aanleiding vormt de tekst in Gen. 21,9: “Toen zag Sarah, dat de zoon van Hagar de Egyptische, die zij Abraham gebaard had, spottend lachen.” Wat is dat ‘spottend lachen’, het kattenkwaad dat Jisjmaël uitvoert?

Sara heeft volgens de Midrasj profetische gaven. Hierdoor zag ze dat het in Gen. 2.19 niet om onschuldige spelletjes ging maar dat deze de kiem bevatten van de drie kardinale zonden van moord, seksuele ontucht en afgodendienst. Ze zag volgens de Midrasj dat Jisjmaël als spel met pijl en boog op Jitschak richtte. Ook zag ze hoe hij jonge vrouwen achterna zat, hen pakte en pijn deed en hoe hij mini-altaren bouwde en daar sprinkhanen op offerde. Sarah doorzag het kind van Hagar dus beter dan Abraham, die aanvankelijk negatief staat tegenover haar eis om het kind en diens moeder weg te sturen. Maar God zegt dat Abraham in “alles wat Sara tot je zegt, naar haar moet luisteren” (21,12) – het bewijs dat Sarah in profetie groter was dan Abraham (Exodus Rabba 1:1).

Het voorbeeld van Channa

Een ander voorbeeld is Channa. Het gebed van Channa (1 Sam. 1,10-17) wordt gezien als een belangrijk voorbeeld van bidden. Het gebed van Channa is een zeer persoonlijk onderhoud tussen Channa en de Eeuwige, waarin zij al haar gevoelens en pijn blootlegt. Zij legt de Eeuwige haar klacht voor en eist haar recht voor een kind op. Het is een manier van vrijmoedigheid van spreken die de Tenach en rabbijnen ook aan Abraham en Mozes toeschrijven:

‘En Channah nu, sprak tot/vanuit haar hart’ (1 Sam. 1,13). R. Eleazar zei in naam van R. Jose b. Zimra: Zij sprak over de zaken van haar hart (die haar aan het hart gaan). Zij zei tot Hem: Heerser van het heelal, van al de dingen die U in een vrouw hebt geschapen, hebt U er niet één geschapen zonder doel: ogen om te zien, oren om te horen, een neus om te ruiken, een mond om te spreken, handen om te werken, benen om mee te lopen, borsten om te zogen. Deze borsten die U op/bij mijn hart hebt geplaatst, zijn die niet om te zogen? Geef mij een zoon, zodat ik hem kan zogen!… (Berachot 31b).

Van Judith tot Berurja

En dan zijn er ook nog sterke vrouwen als Judith en de martelares Channa (niet te verwarren met de Channa uit I Samuël) en haar zeven zonen uit 2 Makkabeeën 7. Beide verhalen behoren volgens het Jodendom tot de buiten-canonieke literatuur, maar Judith en Channa zijn later toch de rabbijnse traditie binnengekomen als bijzondere vrouwen, zij het met enige aanpassingen. Zo wordt Judith in de rabbijnse traditie de dochter van de Makkabeese hogepriester Jochanan, in de tijd van Makkabeese opstand en het Chanoeka-verhaal. De martelares Channa wordt een anonieme heldin of krijgt de naam Mirjam.

Tot slot zijn er de sterke vrouwen in de tijd van de vroege rabbijnen zelf. Een voorbeeld hiervoor is Berurja, de vrouw van Rabbi Meïr (Israël, 2e eeuw). De Talmoed vertelt over een voorval waarin zij superieur in wijsheid en schriftuitleg is aan haar man, Meïr:

In de buurt van Rabbi Meïr waren er eens een paar ruige lieden die hem veel last bezorgden. Daarom bad R. Meïr (voor hun bestwil) dat zij zouden sterven. Zijn vrouw Berurja zei tegen hem: Hoe kom je hierbij [dat zo’n gebed toegestaan zou zijn]? Omdat er geschreven staat (Ps. 104,35) “De zondaren zullen van de aarde vergaan …”?  Staat er dan geschreven ‘zondaars’ [Hebreeuws: chot’im]? Er staat geschreven chatta’im [Hebreeuws- dit woord kan ook ‘zonden’ betekenen]! En kijk eens verder naar het einde van het vers: “en laat de goddelozen mannen niet meer zijn”. Aangezien de zonden zullen ophouden, zullen er geen goddelozen meer zijn! Bid liever voor hen dat zij zich bekeren, en dan zullen er ook geen goddelozen meer zijn! Hij heeft voor hen gebeden en zij hebben zich bekeerd… (Berachot 10a).