Op zaterdag 17 januari 2009 vindt in de Nederlandse kerkprovincie de tweede Dag van het Jodendom plaats. Wilt u op de zondag voor of na deze datum in de verkonding speciaal aandacht besteden aan de relatie met het Jodendom, dan vindt u hieronder enige suggesties.
Zie ook de SUGGESTIES VOOR LITURGIE.
Suggesties voor de verkondiging 1
11 JANUARI 2009: DOOP VAN DE HEER
Lezingen: Jesaja 42,1-7(1); Handelingen 10,34-38; Marcus 1,7-11
Op het getuigenis van de profeten
Niet alleen de dood en de opwekking van Jezus maar heel Jezus’ aardse bestaan, voorafgegaan door de verkondiging van Johannes, is volgens Marcus ‘evangelie’, ‘goede boodschap’.Het Marcusevangelie is het enige dat zich in zijn eerste zin met die naam siert:‘Begin van het evangelie van Jezus Christus zoals (2) geschreven staat bij de profeet Jesaja…’
Jezus’ boodschap wortelt in die van de profeten. Het woord ‘evangelie’ (‘eu-angelion’= ‘goede boodschap’) zelf ook. We lezen in Jesaja 52,7: ‘Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van degene die het goede boodschapt, die de vrede doet horen; van degene die goede boodschap brengt van het goede, die verlossing doet horen; van degene die tot Sion zegt: Uw God is koning.’ Met ‘evangelie’ hangen vrede en verlossing samen, die hun hoogtepunt bereiken als tot Sion gezegd kan worden: Uw God is koning.
Nergens wordt zo gesteund op wat al geschreven staat als in het Nieuwe Testament. Marcus koppelt het hele gebeuren rond Jezus van Nazaret aan de uittocht van het volk van God. Met de adem van het verbond op de Sinaï in de rug trekken de kinderen Israëls met God verder de toekomst tegemoet. Zij en allen die in hun voetspoor gaan, bewandelen niet zo maar een weg, maar de weg ‘door de woestijn’, de weg naar het nieuwe land. Daar kan God alles in allen zijn, daar heeft elk zijn naaste lief, is ieder trouw aan Gods verbond.
Marcus vertelt dat heel de landstreek van Judea en alle inwoners van Jeruzalem uittrokken naar Johannes de Doper (Mc 1,5). Dat is geen literaire overdrijving. Het heeft te maken met de ‘goede boodschap’ waar Jesaja over sprak. Niemand kan gemist worden, want volgens Marcus is het hele gebeuren rond Jezus van Nazaret een nieuwe uittocht van het volk. Van de Marcus-hoorders wordt nog meer inzet verwacht dan destijds: het Koninkrijk Gods is nabij!
Het Marcusevangelie begint in de woestijn. De woestijn is geen normaal woongebied. Het is de plek waar je doorheen trekt, waar je tot bezinning wordt opgeroepen. Het gaat om het land áchter de woestijn, het nieuwe land waar God alles in allen kan zijn, waar elk zijn naaste liefheeft en trouw is aan Gods verbond. Voor men dat land binnentrekt, moet men een grens over: de Jordaan. In het Eerste Testament getuigen vooral de boeken Numeri en Deuteronomium op vele plaatsen over het belang van de Jordaan als grensovergang. Mozes begint daar aan zijn laatste oproepen – die om reacties van het volk vragen en die voor de voortgang van Gods plannen met Israël en de mensheid bepalend zullen zijn (Dt1,1).
Wonderlijk genoeg staat er in Dt 1,1: ‘Dit is de rede die Mozes aan de overzijde van de Jordaan voor geheel Israël gehouden heeft.’ Mozes is de Jordaan niet overgestoken. Blijkbaar vertelt de schrijver zijn verhaal vanuit het land zelf, vanuit Jeruzalem. In Jozua 3-4 wordt verteld hoe de Israëlieten – net als veertig jaar daarvoor door de Rode Zee – droogvoets met de ark van het verbond door de Jordaan trokken. De waterstroom wordt tegengehouden en in Gilgal een gedenkteken opgericht van twaalf grote stenen, voor elke stam van Israël één. Het hele volk moet meedoen.
In het Marcus-evangelie is de Jordaan de rivier waarin men wordt ondergedompeld. Ook hier markeert dit water een grens. Je moet over deze grens heen (of liever gezegd: erdoorheen) om het wonen in Jeruzalem weer waard te worden. Degene die Jezus doopt is – volgens Marcus overduidelijk – de lang verwachte en nu eindelijk teruggekeerde profeet Elia. Hoewel Johannes de teruggekeerde Elia is, verklaart hij niet in Jezus’ schaduw te kunnen staan. Als meerdere van die grote profeet krijgt Jezus te zien en te horen wat niemand anders waarneemt: het openscheuren van de hemel, het neerdalen van de Geest en de stem die uit de hemel klinkt. Aan het eind van Marcus’ evangelie wordt nog een keer over scheuren gesproken, wanneer Jezus aan het kruis sterft. Het voorhangsel van de tempel scheurt van boven naar beneden. Het geheim van Gods aanwezigheid op aarde is open en hoeft dan niet meer met een voorhangsel te worden bedekt. Het scheuren van de hemel in Marcus 1 betekent dat de hemel open is, dat Gods Koninkrijk vaste voet op aarde heeft.
Uit die open hemel klinkt een stem uit de hemel:‘Gij zijt mijn zoon.’Deze woorden zijn een citaat uit Psalm 2, vers 7. De psalmist vervolgt met: ‘Ik heb u heden verwekt’. In de psalm horen we hoe van Godswege het koningschap van de koning in Jeruzalem wordt geproclameerd. In de tekst van Marcus klinkt ook Jesaja 42,1 mee, waar gesproken wordt over de knecht des Heren:‘Zie hier mijn knecht die Ik mijn steun geef, mijn uitverkorene van wie Ik houd. Ik heb mijn Geest op hem gelegd.’ Hier wordt wel over de Triniteit gesproken, maar niet zoals de catechismus dat doet. In dit verhaal wijst de Stem Jesus aan als de messiaanse koning én als de messiaanse knecht tegelijk. Jezus wordt geïnstalleerd als koning én profeet.
Marcus steunt op nog meer teksten. Hij roept ook het verhaal op van Elia’s hemelvaart (2 Koningen 2,11) en de installatie van Elisa als opvolger. Het decor van het verhaal is – net als in Marcus 1 – het grensgebied aan de Jordaan. Elia vaart ten hemel, Elisa veegt met diens mantel de wateren van de Jordaan opzij. De getuigen zeggen: ‘De geest van Elia rust op Elisa.’
Ook in andere Bijbelse ‘installatieverhalen’ (Ezechiël 1, Jeremia 1, Jesaja 6) is de hemel in het geding. Maar anders dan zijn voorgangers-profeten krijgt Jesus geen zendingsopdracht. Hij wordt door niemand gezonden. Zelfs van de Stem die na zijn doop uit de hemel klinkt komt geen opdracht. Als messiaanse zoon van God heeft Hij een bevoegdheid die hem, volgens Marcus, direct en vanzelfsprekend toekomt.
Rond deze messiaanse mens zal het Koninkrijk Gods werkelijkheid worden. Jezus zelf staat ‘terstond uit het water op.’ Als een nieuwe Mozes kan hij ons goed voorgaan. Van de volgelingen zal gevraagd worden dat ze kiezen voor dat nieuwe Koninkrijk. Ze zullen veel moeten loslaten en niet te lang mogen aarzelen. De weg naar het nieuwe land moet onmiddellijk bewandeld worden.
We moeten gaan in het voetspoor van de Messias over wie Petrus in Caesarea sprak: ‘Ge weet wat er overal in Judea gebeurd is: hoe Jezus van Nazaret zijn optreden begon in Galilea na het doopsel dat Johannes preekte, en hoe God hem gezalfd heeft met de heilige Geest en met kracht.’ Diezelfde Geest roept mensen ‘zonder aanzien des persoons’ (Hnd 10,34-37) bijeen. Zo openbaart de God van Israël zich in zijn Gezalfde en die hem durven volgen.
Literatuursuggestie:
Hein Jan van Ogtrop, In het leerhuis van Marcus: de schriftlezingen van de liturgie van de zondag in hun relatie met het joodse geloofsgetuigenis: B-jaar (Katholieke Bijbelstichting, 1990) ISBN: 906173469X
Suggesties voor de verkondiging 2
18 JANUARI 2009: TWEEDE ZONDAG DOOR HET JAAR.
Lezingen: 1 Samuël 3,1-19; 1 Korintiërs 6,13-20; Johannes 1,13-52
Het herstel van het volk (3)
Jezus verschijnt op deze zondag als het lam Gods. Het lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt. ‘Wereld’ is te verstaan als de ‘machtssamenklontering’ die het Koninkrijk van God tegenhoudt. Jezus bevrijdt van de zonde en wil de mensheid daaruit wegleiden.
We komen in het Johannesevangelie nu toe aan een reeks van tekenen die Jezus te midden van het volk verricht. (4) Vandaag is het teken de verzameling van de leerlingen, het herstel van het (sinds de ballingschap toen de twaalf stammen uiteenvielen) gehavende volk. Van de twaalf stammen van Israël was in die tijd weinig meer over. De nazaten van Juda, Benjamin en Levi waren er nog, maar slechts enkelen konden hun afstamming herleiden tot een van de andere zonen van Jakob. Het was altijd een kwellend raadsel geweest wat er van de rest van de stammen geworden was. De profeten hadden met grote stelligheid verkondigd dat ook de ondergegane stammen van het Noordrijk eens zouden verrijzen. In het visioen van Ezechiël 37 lezen we bijvoorbeeld: ‘Deze beenderen zijn het gehele huis Israël.’ (Ez 37,11)
Als een soort refrein klinkt door het eerste hoofdstuk van Johannes de uitdrukking ‘op de… dag’. In vers 19 lezen we dat de priesters en levieten Johannes ondervragen over zijn doopactiviteiten. ‘Op de volgende dag’ (1, 29-34) ziet Johannes Jezus naar zich toekomen en legt hij zijn getuigenis af. In die scène staat eerst de relatie van Johannes met Jezus centraal. Maar dat verandert snel. Johannes wijkt achter de coulissen terug en verwijst naar Jezus. Op ‘de volgende’dag (in het missaal weggelaten uit de tekst) (1,35-42) gaan twee van Johannes’ leerlingen Jezus achterna. Andreas haalt er zijn broer Simon bij; weer een fase in de voortgang van het Koninkrijk. Op ‘de volgende dag’ wordt Filippus gevonden en deze haalt Natanaël erbij (1,43-51). En ook Johannes 2 begint met de vermelding van een dag: ‘op de derde dag ’werd een bruiloft gevierd in Kana (2,1-11). Is het de bedoeling een hele week te beschrijven: een opening die zou rijmen met de eerste week na de dood van Jezus? Sommige auteurs adviseren die vraag maar een vraag te laten (5).
Het lijkt mij onmiskenbaar dat het steeds noemen van ‘de volgende dag’ suggereert dat we niet doelloos door de geschiedenis zwerven, maar dat rond Jezus sprake is van een progressie. De geschiedenis gaat vooruit! De groepsvorming rond Jezus is zo een fase in de geschiedenis van de voortgang van het Koninkrijk Gods, een begin van het herstel van het gehavende volk.
Mysterieus is het gedeelte van vers 35-39. De leerlingen van Johannes (een tweetal, Andreas (6) is de ene; wie is de andere?) horen Johannes zeggen ‘zie het lam Gods’ en gaan onmiddellijk de andere leraar (Jezus) achterna. Ze vragen: ‘Rabbi, meester, waar houdt ge u op?’ Een mooi antwoord zou zijn: ‘Bij de dingen van de Vader.’ Volgens mij wordt zoiets bedoeld. Niet: waar woont u precies? Jezus gaat Andreas en diens metgezel geen rondleiding geven in zijn bungalow. Andreas ontmoet naderhand zijn broer Simon (vers 41) en zegt: ‘Wij hebben de Messias gezien.’ Het zwaan-kleef-aan-effect zet zich voort. Als er getuigd wordt van de Messias werkt dat aanstekelijk. Het einde van de dag rijmt op het begin. Johannes heeft Jezus aangekeken en gezegd: ‘Zie het lam Gods.’ Als de zon daalt, kijkt Jezus Petrus aan en zegt: ‘Jij bent de rots.’ Het lam en de rots ontmoeten elkaar, wie zal de echte sterke zijn? In het Eerste Testament is Abraham de rots waarop het huis Israël wordt gebouwd (Jesaja 51, 1-2). Zonder geloof kan God niets beginnen.
In vers 43 begint weer een ‘volgende dag’. Nu wordt Filippus erbij gehaald. Hij komt uit dezelfde stad als Petrus en Andreas: een vruchtbare voedingsbodem blijkbaar. Op zijn beurt haalt hij Natanaël erbij. Ook hij wordt (ook letterlijk!) door Jezus aangesproken. ‘Ik zag je onder de vijgenboom,’zegt Jezus tegen hem. Vermakelijk is de uitleg die vroegere Bijbelcommentaren gaven: ‘Er zal onder die vijgeboom vast iets bijzonders zijn voorgevallen wat Jesus, als alwetende zoon Gods, wist.’ Nee, Jezus is geen voyeur. De joden, die tegenwoordig gelukkig over onze schouder mee willen lezen, zullen ons geduldig uitleggen: ‘onder de vijgenboom zijn’ is een gebruikelijke uitdrukking voor ‘de Tora overwegen’. Het leerlingschap van Jezus kan niet goed beoefend worden zonder trouw aan de Tora waar geen jota of tittel van veranderd mag worden (7).
De eerste lezing van vandaag, uit 1 Samuël, handelt ook over de stugge trouw aan de Tora. Samuël is-in tegenstelling tot de zonen van Eli-nog in staat de roepstem van de Enige te horen. Hij was slapende waakzaam om te doen wat hem te doen staat. Hij zal David in Betlehem zalven, het volk Israël rond de Wet verzamelen opdat de goede hoorders klaar kunnen staan voor de Messias: de zoon van David.
Natanaël zal nog meer meemaken dan Jezus’ waardering van hem als trouwe bidder. Hij zal (vers 52) de hemel open zien en de engelen Gods zien opklimmen van de Mensenzoon (let op de volgorde, van beneden naar boven!) en tot hem neerdalen. Natanaël zal moeten verstaan dat hij, die over de volken komt heersen, in de gestalte van een vluchteling, als Jakob (vgl. Gn 28,18), zal verschijnen. De geschiedenis van de Mensenzoon en zijn leerlingen gaat echter verder. Een ‘derde dag’ zal volgen, het Koninkrijk komt naderbij. We lezen bij de naamgenoot van Johannes, de schrijver van de Apokalyps: ‘Zie ik kom spoedig en mijn loon is bij mij om ieder te vergelden, naar dat zijn werk is. Ik ben de Alfa en de Omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde. Zalig zij die hun gewaden wassen, opdat ze recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in mijn stad.’ (Apk 22, 12-14)
Literatuursuggestie:
Jan Nieuwenhuis, Johannes de Ziener. Geschriften voor de gemeente van nu. het Evangelie, de Brieven, de Openbaring (Kampen: Kok, 2004) ISBN 9043509167
Hein Jan van Ogtrop, oud-voorzitter KRI en OJEC
Voetnoten
Het teken van het sterretje betekent dat de lezingen iets uitgebreider zijn genomen dan officieel voorgeschreven staat; wij bevelen die verlengingen aan.
We laten de zin met opzet doorlopen, het Grieks kent geen punten en komma’s.
Het spreekt vanzelf dat we het teken van het herstel van het volk intact moeten laten. Dus we kunnen dan niet de evangelielezing bij vers 42 stoppen, waar Petrus wordt genoemd. Doorlezen dus tot het eind van hoofdstuk 1.
De reeks tekenen is in het Johannesevangelie onderverdeeld in vier ‘clusters’, elk van drie tekenen (samen twaalf!): 1. het herstel van het volk (1, 35-52), van de kennis van de Tora (2, 1-12) en van de tempel (2, 13-25); 2. het gesprek met de Israëliet (Joh 3), met de Samaritaanse vrouw (4, 1-42) en de heiden (4, 43-54); 3. de vervulling van de sabbat (Joh 5), het paasfeest (Joh 6) en het Loofhuttenfeest (Joh 7); 4. de overwinning op de zonde (Joh 8), de ziekte (Joh 9 en 10), de dood (Joh 11).
Zie Sjef van Tilborg, Belichting van het bijbelboek Johannes (Boxtel/Brugge 1988), blz. 22 e.v.
P.A. Elderenbosch (Het Evangelie als uitlegging van het Oude Testament [Boekencentrum, 1986]) vertelt: Andreas draagt een fraaie Griekse naam. Een orthodoxe jood zou zijn Hebreeuwse naam waarin doorgaans iets van de relatie met God tot uitdrukking kwam, nooit inruilen voor een Griekse. Andreas kon toen nog niet vermoeden dat het vereerde Griekenland eens de plaats van zijn marteldood zou worden. Een kathedraal van adembenemende lelijkheid is enkele jaren geleden in Patrai gebouwd om als mausoleum voor zijn gebeente te dienen. Zijn schedel is toen uit Venetië teruggebracht naar de rest van zijn skelet.
De eerste lezing uit het eerste boek Samuël handelt ook over de stugge trouw aan de Tora. Samuël is – in tegenstelling tot de zonen van Eli – nog in staat de roepstem van de Enige te horen. Hij was slapende waakzaam om te doen wat hem te doen staat. Hij zal David in Bethlehem zalven, het volk Israël rond de Wet verzamelen opdat de goede hoorders klaar kunnen staan voor de Messias: de zoon van David.